22 februari 2011

WAAROM AGNES MIEGEL?


Het zal rond 1990 zijn geweest dat ik voor het eerst kennis maakte met de gedichten van Agnes Miegel. Er stonden er een paar in een boekje met de titel Ostpreußen, dat ik had gekocht. Het was een verzameling gedichten, verhalen en essays over Oost-Pruisen. De beschrijving van de Koerse Schoorwal door Alexander von Humboldt bracht mij op het idee van onze fietsvakantie in Litouwen en het Kaliningrad Oblast van 1993, toen we over die schoorwal van Klaipėda naar Kaliningrad fietsten.

Maar terug naar Agnes Miegel, die uit Königsberg, nu Kaliningrad, kwam. De bundel begint met haar gedicht ‘Es war ein Land’, dat diepe indruk op mij maakte. Een paar regels eruit heb ik nog eens als motto gebruikt bij een stukje ter gelegenheid van het afscheid van een collega. Hier zijn ze, uitgebreid met de twee regels ervoor en de twee regels erna:

Verweht wie im Bruch des Elches Spur
Ist die Fährte von Mensch und Kreatur, –
Sie erstarrten im Schnee, sie verglühten im Brand,
Sie verdarben elend in Feindesland,
Sie liegen tief auf der Ostsee Grund,
Flut wäscht ihr Gebein in Bucht und Sund,
Sie schlafen in Jütlands sandigem Schoß, –
Und wir letzten treiben heimatlos,
Tang nach dem Sturm, Herbstlaub im Wind, –
Vater, Du weißt, wie einsam wir sind!


Dit gedicht dateert van 1949, maar ook in de jaren 1901-1933 schreef ze sterke poëzie. Hier is een fragment uit ‘Cranz’ (1920):

An dieser Bucht hab ich als Kind gespielt,
Der Sand war sonndurchglüht und weich und warm.
Geborgen wie in einer Greisin Arm
Lag ich am Hang der Düne. Drunten hielt
Schnaubend der Brandung schäumendes Gespann.
Auf flockig weiße Mahnen schien das Licht.
Und manchmal sahn, mit triefendem Gesicht
Grünaugig mich des Meeres Tochter an,
Und warfen Muscheln an den Strand und Tang


Cranz heet tegenwoordig Zelenogradsk.
Ik kan me voorstellen dat deze poëzie niet ieders smaak is. Het is allemaal nogal traditioneel. Het rijmt ook nog. En het suggereert meer dan het beschrijft. Maar ik ben op een steenworp afstand van de zee geboren en heb tot mijn negentiende steeds in de buurt van de zee gewoond. De bijbehorende gevoelens kan ik wel oproepen. Ook in dat andere gedicht, over het verloren vaderland, kan ik me goed inleven. Voor mij heeft deze poëzie wel wat.

Maar nu de tussentijd. Hoe heeft ze zich gedragen in de jaren 1933-1945? En wat voor poëzie schreef ze toen?
Twee vragen, één antwoord: fout.

Dat werd mij pijnlijk duidelijk toen ik op de tweedehandsmarkt haar gedichtenbundel Ostland uit 1940 kocht. Die begint met dit gedicht:

An den Führer

Nicht mit der Jugend
Überschäumendem Jubel erlebt ich das Wunder
Deines Nahns. Mit dem schweigend ehrfürchtigen Staunen
Leidgeprüften Herzens geläutert im Opfer,
Das seiner Kindheit Welt in Krieg und Stürmen vergehn sah, –
Und das anders, groß und glühend ergriffen,
Stumm Dich grüßte!


Het onderwerp bevalt me niet, maar bovendien wekt Miegels wollige stijl, haar methode om te suggereren in plaats van te beschrijven, hier geen herkenning maar irritatie op. Het is toch al moeilijk te begrijpen wat de Duitsers in die man zagen, en als je dat probeert te achterhalen, kun je Miegels gedichten rustig overslaan. Ik citeer nog even de volgende regels:

So mit jedem Morgen fühl ich’s aufs neue –
– Wenn in der Tiefe der Nacht, aus der Tiefe des Herzens
Schweres Erinnern stieg, wie Schatten mich ängstend:
Krieg und Aufruhr und grauer Tag Verzweiflung,
Untergangsnot und Schreckbild verkommender Jugend, – –
O Befreiung, zu spüren im Licht der Frühe,
Alles dies ist fern und für immer vergangen!


Hitler die Duitsland bevrijd heeft van de oorlog – en dat gepubliceerd in 1940, toen de Tweede Wereldoorlog al volop aan de gang was. Het is een opmerkelijke visie, om het voorzichtig te zeggen.

Ook de rest van de bundel is teleurstellend. Het nationaal-socialisme heeft geen grootse kunst voortgebracht. Dat stond al in het boek over Duitse literatuur dat ik op het gymnasium te lezen kreeg, en die stelling klopt. Miegel liet zich duidelijk gebruiken om de nationaal-socialistische stokpaardjes weer eens voor het voetlicht te brengen. Gezeur over Polen, dat een stuk Duitsland had ingepikt, een gedicht over Copernicus, dat eindigt met:

Niklaus Köppernick, ich. Deutsche, ein Deutscher wie Ihr!


terwijl die man in Polen leefde en daar geen enkele moeite mee had.

In ‘Nachtgespräch’ probeert ze de dichter Simon Dach (1605-1659) voor haar Duitse karretje te spannen. Net als Copernicus leefde die in een tijd dat Duitsland sterk versnipperd was. Dach leefde helemaal niet in Duitsland, hij leefde in het hertogdom Pruisen. Het is dan ook belachelijk om het, zoals Miegel doet, te doen voorkomen dat hij zich druk zou maken over het al dan niet in Duitse handen zijn van zijn geboortestad Memel. Sterker nog: in zijn tijd was Memel een tijdje bezet door Zweden. Hij had daar geen last van, want hij woonde toen in Königsberg. Maar er is in elk geval geen vlammend protestgedicht tegen de Zweden van hem bekend.
Ook in dit gedicht wreekt zich Miegels wollige stijl:

Memelstimme
Sonne sah ich nur sinken blutrot und schwer,
Feuer sah ich blinken und verlöschen überm Meer.
Nebel sah ich fallen über Haff und grünen Uferrand,
Das mir lieb vor allen, Schwesterantlitz ich nicht wiederfand.
Schweres, schweres Joch muß mein Nacken tragen,
Wie der Tote in Niemandsland lieg ich zerschlagen, –


Wat was dat zware juk waaronder het Memelland gebukt ging? Wel, Memel was een Duitse stad die in 1935, het jaar dat dit gedicht werd geschreven, met een lap grond eromheen door Litouwen was bezet. Verder was er niets aan de hand. De stad was een welvarende handelsstad, en dat bleef ze ook in de Litouwse tijd. De stad was er zelfs beter aan toe dan Litouwen en Duitsland. Ze had een vrij verkozen parlement. Litouwen had dat al sinds 1926 niet meer, en Duitsland sinds 1932. Wat deden de Memelduitsers trouwens met hun vrijheid? Ze stemden in meerderheid op een nazipartij...
‘Nachtgespräch’ is trouwens geschreven in dialoogvorm voor een koor en een aantal solostemmen, die Simon Dach, Memel en de inwoners moesten verbeelden. Het gedicht was geschreven voor de Duitse radio en is in 1935 uitgezonden. Het had duidelijk de bedoeling de Duitsers lekker op te hitsen tegen de Litouwers en rijp te maken voor de onvermijdelijke oorlog tegen de buurlanden. Daarvoor liet Agnes Miegel zich dus, bewust of onbewust, gebruiken.

Nog één gedicht, en dan heb ik wel weer genoeg gerecenseerd. Het heet ‘Sonnwendreigen’, en het gaat over Danzig. Danzig, dat vóór de Eerste Wereldoorlog Duits was, was tussen de twee wereldoorlogen een semi-onafhankelijk staatje met veel zelfbeschikkingsrecht en een eigen parlement. Wat deden de Danzigers met dat parlement? Het zal de lezer nu niet meer verwonderen: ze brachten een nazipartij aan de macht...
In Miegels gedicht uit 1939 doen de Duitse steden in het oosten mee aan een grote reidans, het zojuist ‘bevrijde’ (lees: door grove chantage van Litouwen afgepakte) Memel voorop. Ik voel me bij het lezen van dit gedicht een beetje duizelig. Ik hoop niet dat Emmen het samen met Coevorden, Hoogeveen en Assen op z’n heupen krijgt… Maar goed, één stad kan niet meedoen, en dat is Danzig. Want: ‘schlimmen Zaubers Spruch hält mich gebannt.’ Maar niet getreurd:

Furchtlos hart ich auf ihn, dem ich vertraut.
Der die Sonne führt, weiß die Zeit
Wenn mein Ritter naht und mich Verbannte befreit!


Wel, die ridder was natuurlijk de brulboei uit Braunau, die eerder in de dichtbundel Duitsland bevrijd had van de oorlog. Toen hij later in 1939 toesloeg en Danzig ‘bevrijdde’, brak de Tweede Wereldoorlog uit, met 55 miljoen slachtoffers.

Ik heb nog twee boeken van Agnes Miegel uit de nazitijd. Een daarvan is meer een brochure. Het heet Königsberg en is een schnabbel voor de plaatselijke VVV en bedoeld om toeristen naar Königsberg te lokken. Het boekje draagt geen jaartal, maar het VVV is gevestigd aan de Adolf Hitlerstraße. Dat geeft duidelijk aan in welke periode het gepubliceerd is.
Het andere is ‘Agnes Miegel, Werden und Werk, mit Beiträgen von Professor Dr. Karl Plenzat’ uit 1938. Dat was de informatie die ik over het boekje had. Omdat mij uit die omschrijving niet duidelijk was wat het nu voor boek is, heb ik op de tweedehandsmarkt een exemplaar gekocht. Het blijkt te gaan om een studie van Plenzat over het werk van Agnes Miegel, met een voorwoord van Miegel zelf en een groot aantal citaten uit haar werk. Dat voorwoord is trouwens best een aardig en illustratief verhaal over haar eerste stappen als dichteres; er staat geen onvertogen woord in. Niets over Hitler en zijn ideeën. Mijn exemplaar is extra leuk, want het bevat een opdracht van Agnes Miegel zelf:


Voor de duidelijkheid: hier staat:

Herrn
Alphons Dettenbach
mit freundlichen Grüßen
vom Pregel zum Main
von
Agnes Miegel
Köningsberg Pr
14. September
1940


De Pregel is de rivier die door Königsberg loopt. Die heet nu Pregolja. En meneer Dettenbach (googelen op die naam levert niets bruikbaars op) woonde waarschijnlijk in Frankfurt am Main.
Onder de besproken gedichten en prozafragmenten bevindt zich een tweede ode aan de heer A. Hitler, die volgens commentator Plenzat wijst op een ‘verehrungsvolle Liebe zu unserem Führer und Helden’. Ik kom straks nog even op dit gedicht terug.

Agnes Miegel liet zich in de nazitijd dus gebruiken voor nationaal-socialistische propaganda. Waarom? Het is het haar wel eens gevraagd. Toen antwoordde ze: ‘Dies habe ich mit meinem Gott alleine abzumachen und mit niemand sonst.’ In mijn optiek strekt dat haar tot eer. Geen slappe excuses dat ze eigenlijk wat anders had willen schrijven, maar... Zoals we die van heel wat Duitsers hebben gehoord.
Een beetje speculeren over haar motieven mag wel. Allereerst stond ze ideologisch niet zo ver van de nazi’s af. Voor haar was verbondenheid van de mensen met de grond waarop ze woonden iets heel reëels. Dat ging zelfs zo ver dat ze in 1946 in een brief schreef:

Ein Teil meines Herzens starb, als ich von Ostpreußen ging. Nur manchmal erwacht etwas. Und als ich neulich hörte (ach, vielleicht wars auch bloß ein Gerücht), daß viele hundert russische Jungbauern hin sollen, habe ich zum erstenmal vor Freude geweint – dann geht doch wieder ein Pflug über die wüsten Felder, in den leeren Dörfern werden Menschen wohnen, Kinder geboren werden, zwischen den Wiesen und Äckern spielen, Vieh wird brüllen, Hähne werden krähn – und die Erde wird leben.


Een tweede motief kan ijdelheid geweest zijn. Ze was een gevierd dichteres in de nazitijd. Ze werd overladen met literaire prijzen en eerbewijzen. Ze werd de grootste Duitse dichteres genoemd. Is het dan niet logisch dat je iets terugdoet om je bewonderaars een plezier te doen?
Een derde motief zou best angst geweest kunnen zijn. Miegel is nooit getrouwd. Ze woonde samen met een vriendin, na de oorlog zelfs met twee vriendinnen. De vraag of ze lesbisch was, ligt voor de hand. Lesbiennes werden in het Derde Rijk niet systematisch vervolgd, zoals mannelijke homoseksuelen, maar veilig waren ze ook niet.

Na de oorlog ontwikkelde ze zich tot de spreekbuis van de Heimatvertriebenen, de mensen die na de oorlog ineens naar een ander deel van Duitsland moesten vertrekken omdat Russen, Polen of Tsjechen hun gebied opeisten. Wat mij betreft staat niet ter discussie dat Duitsland na de oorlog een afstraffing verdiende en dat sommige Duitsers het ernaar gemaakt hadden dat ze moesten vertrekken. Maar er waren ook heel wat Duitsers die niets verkeerds hadden gedaan, maar toch meegestraft werden. Miegels weemoedige gedichten over hoe het ooit was, maar nooit meer zou worden, waren razend populair in deze kringen. En ook hier moet iets ten gunste van Miegel worden gezegd: ze heeft nooit opgeroepen om die gebieden met geweld terug te halen (zoals sommige van haar lotgenoten), maar zich bij de situatie neergelegd.

Na haar dood in 1964 werden diverse straten en een paar scholen naar haar vernoemd. Gedurende de laatste twintig jaar hebben ‘antifascistische’ actievoerders systematisch druk uitgeoefend op gemeenteraden en schoolbesturen om die straten en scholen een nieuwe naam te geven. Bij de scholen is dat inmiddels overal gelukt; bij de straten lukte het soms wel en soms niet. De mensen die er woonden waren trouwens steevast tegen.
Er zijn op internet heel wat debatten over deze kwestie te vinden. Daarbij valt op dat zowel de aanvallers als de verdedigers van Agnes Miegel altijd dezelfde argumenten gebruiken. Als je een paar van die stukjes hebt gelezen, heb je geen hoge pet meer op van de creativiteit van de gemiddelde Duitser.

Een paar argumenten kan ik als enigszins gevorderde Miegelkenner makkelijk weerleggen. Laat ik beginnen met een argument van de verdedigers, doorgaans lid van de Agnes-Miegel-Gesellschaft. (Hier is een representatief voorbeeld, een artikel dat zich richt tegen de Duitse Wikipedia, die niet vriendelijk is voor Miegel.) In het gedicht ‘Dem Schirmer des Volkes’, het Führergedicht dat aangehaald wordt in Werden und Werk, staat het volgende:

Wenn aus deinem First die Flammen steigen,
wird des weißen Mannes Welt entbrennen,
wenn sich deine Sonnenfahnen neigen,
sinkt die Nacht über das Abendland!


Dat zou dan een visionaire vooruitblik op de afloop van de Tweede Wereldoorlog zijn. Als we de twee voorgaande regels erbij halen, staat er echter iets heel anders:

Und er lehrte dich, o Volk, erkennen:
Du bist aller Zukunft Herz und Pfand!
Wenn aus deinem First die Flammen steigen,
wird des weißen Mannes Welt entbrennen,
wenn sich deine Sonnenfahnen neigen,
sinkt die Nacht über das Abendland!


Er staat dus dat de ‘behoeder van het volk’ zijn volk heeft geleerd dat het zelf de enige garantie is dat de witmens oppermachtig blijft. Het volk van A. Hitler mag niet versagen, anders gaat de hele westerse beschaving naar de knoppen. Geen visionaire blik van Agnes Miegel dus, wel een kritiekloze herhaling van de nazipropaganda, die het blanke ras als superieur zag, en de Duitsers als nog superieurder binnen dat ras.
De verdedigers geven nog een tweede citaat, volgens hen afkomstig uit ‘einem Sammelband des Diederichs-Verlages’:

Und so sage ich jetzt, wo der Abschied näher kommt zu dem Land zwischen Weichsel und Memel, wie der Samurai zu der edlen Braut, der er sich vor dem Schrein seiner Ahnen verlobt: ich vermähle mich dir für die nächsten vier Inkarnationen.


Het citaat staat ook in het boek van Plenzat en die noemt een heel andere oorsprong: de Völkischer Beobachter, de partijkrant van de nazi’s. Die had haar in 1934 gevraagd wat Duitsland voor haar betekende, en dat had ze verteld. Ja, met die krant kun je moeilijk aankomen als je haar wilt verdedigen, dus zeg je maar dat het uit een boek van Diederichs komt, zonder te vertellen welk boek precies...
Plenzat citeert veel meer dan die ene zin en het is heel interessant – en ook wel een beetje aandoenlijk – om te zien dat Miegel direct overstapt van haar liefde voor Duitsland op haar liefde voor ‘het land tussen Weichsel en Memel’. Dat was haar vaderland; Duitsland was voor haar kennelijk alleen maar een abstractie.
De context waarin het zinnetje staat, lijkt overigens gunstig voor de interpretatie van haar verdedigers. Ze vertelt dat de ouderdom en de geschiedenis van Oost-Pruisen haar hebben geleerd dat alles waar ze nu aan hecht verloren kan gaan, behalve haar verbondenheid met Oost-Pruisen. Dan volgt het citaat. Het kan slaan op haar leeftijd (ze was in 1934 al 55), maar waarschijnlijker op een voorgevoelen dat het niet goed af zal lopen met Oost-Pruisen.
Goed, we geven haar the benefit of the doubt en gaan ervan uit dat Miegel werkelijk voorvoelde dat Oost-Pruisen verloren zou gaan.
Andere argumenten kloppen wel. Miegel heeft zich nooit antisemitisch uitgelaten. Inderdaad, in de citaten in Werden und Werk, in de bundel Ostland en het schnabbeltje over Königsberg staat geen enkele antisemitische uitlating. Verder ondertekende ze haar correspondentie niet graag met ‘Heil Hitler’. Nee, dat staat niet in de opdracht in het boekje, die ik hierboven heb laten zien, dus laten we maar aannemen dat ze het elders ook niet deed.

Dan nu haar aanvallers. Hier is een representatief voorbeeld. Er zijn minstens tien websites die bijna een exacte kopie zijn van deze.
Werden und Werk vervult steevast een belangrijke rol in de argumentatie:

Völkische, nationalistische und antisemitische Tendenzen kommen in Werden und Werk mehrfach zum Ausdruck (S. 133, 163, 166, 171, 180 f., 188, 191, 206 f.).


Als je toch de moeite hebt genomen om al die inderdaad kwalijke passages op te zoeken, kun je er tenminste bij vertellen dat ze allemaal van de hand van de commentator Plenzat zijn, en niet van die van Miegel. Je kunt Miegel verwijten dat ze zich die liet aanleunen, dat ze zelfs een voorraad van het boekje aanhield om cadeau te geven, maar niet dat ze die geschreven heeft. Dat te suggereren is niet eerlijk.
Nog zo’n argument:

Agnes Miegel hatte nichts gelernt. Sie stärkte weiter die extreme Rechte. Sie gehörte zu jenen, die aus ihren Sünden keine Konsequenzen gezogen haben. Sie ließ sich auf den Treffen der Landsmannschaft Ostpreußen bejubeln. Sie schrieb ‘Exklusivbeiträge’ für die Zeitschrift Nation Europa, eine ‘Monatszeitschrift im Dienst der europäischen Neuordnung’. Sie gilt als ein geistiges Führungsorgan des europäisch orientierten Nationalismus.


Dat van die ‘exclusieve bijdragen’ is hier weerlegd. Die ‘exclusieve bijdragen’ zijn allemaal herplaatsingen van eerder gepubliceerde gedichten. Nation Europa heeft haar bijdragen uit propaganda-overwegingen een beetje opgeblazen. Haar rol in het tijdschrift wordt dus schromelijk overdreven, al zou ik het contract met de uitgever moeten zien om te kunnen zeggen dat het werkelijk ‘höchst unwahrscheinlich <ist>, dass Agnes Miegel selbst Kontakt mit diesem Heft hatte!’

Maar dan nu het punt dat mij fascineert. Waarom zijn de ‘antifascisten’ zo gebeten op Agnes Miegel? Zijn er werkelijk geen kwalijker mensen in Duitsland naar wie een straat is vernoemd?
Wis en waarachtig wel! Wat te denken van Kurt Georg Kiesinger (1904-1988), tussen 1933 en 1945 lid van de NSDAP en vanaf 1940 plaatsvervangend leider van de Rundfunkpolitische Abteilung onder het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken? Dat was na de oorlog geen beletsel voor een politieke carrière. Tussen 1966 en 1969 was hij zelfs Bondskanselier van Duitsland. Zijn er Kurt-Georg-Kiesinger-Straßen in Duitsland? Nou en of! Een heleboel zelfs.
Of neem Wernher von Braun, de ontwerper van de V2, de raket waarmee nazi-Duitsland tijdens de oorlog Engeland bestookte. Na de oorlog ontliep hij zijn straf en werd hij door de Amerikanen naar de VS gehaald, waar hij leiding gaf aan het Amerikaanse ruimtevaartprogramma. Per slot van rekening had hij verstand van raketten. Dat maakt hem nog niet tot fatsoenlijk mens. Is er ergens in Duitsland een Wernher-von-Braun-Straße? Jazeker, wel meer dan één ook!

Waarom heeft eigenlijk niemand het over de Kurt-Georg-Kiesinger-Straßen en Wernher-von-Braun-Straßen en wordt er wel een hoop misbaar gemaakt over de Agnes-Miegel-Straßen? Je kunt toch moeilijk volhouden dat Agnes Miegel zich erger misdragen heeft dan die beide heren?

Ik vrees dat het toch iets te maken heeft met de groep waartoe zij behoorde. Miegel was een prominente Heimatvertriebene. Voor veel linkse Duitsers (en niet alleen Duitsers...) bestaat die groep alleen maar uit fascisten die hun verdrijving aan zichzelf te wijten hebben. Natuurlijk, die zaten er ook tussen, maar velen van hen waren onschuldige mensen die in 1945 toevallig op de verkeerde plaats woonden. Ik vermoed dat het eigenlijk niet eens om Agnes Miegel gaat, maar dat de ‘Antifas’ via haar de Heimatvertriebenen willen treffen.
En probeer mij maar eens van dat idee af te helpen!


Sijtze Reurich

♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦

KANTTEKENING. Onlangs kocht ik het boek Wie ich zu meiner Heimat stehe, een verzamelbundel met Miegels journalistieke werk tussen 1926 en 1932. Tot mijn verrassing staat daar ook het artikel uit de Völkischer Beobachter in dat Plenzat citeert. Deze versie is op twee zinnen na woordelijk gelijk aan die uit de Völkischer Beobachter, maar vijf jaar eerder gepubliceerd, en wel in de Königsberger Allgemeine Zeitung van 19 februari 1929. Die krant had haar om een stukje gevraagd als vooruitblik op haar vijftigste verjaardag op 9 maart van dat jaar. In 1934 heeft ze dat stuk gewoon hergebruikt.
Dat werpt een heel ander licht op de betekenis die je aan het stuk moet hechten. In 1934 had ze best kunnen voorvoelen dat Duitsland onder leiding van Hitler zijn ondergang tegemoet ging; in 1929, vier jaar voor Hitler aan de macht kwam, is dat uiterst onwaarschijnlijk. Haar vijftigste verjaardag was gewoon een mooie gelegenheid om vooruit te kijken naar de tijd dat ze er niet meer zou zijn, maar ook in haar nieuwe incarnatie nog toegewijd zou zijn aan Oost-Pruisen. Ze had nog 35 jaar voor de boeg, maar dat kon ze toen ook niet weten, net zomin als dat ene Adolf Hitler Duitsland naar de ondergang zou voeren.