(Het Orakel van Delft, 2 september 1977)


Disclaimer

DE VERSCHRIKKINGEN VAN DE MENSA


Recentelijk was ik weer eens in Delft teneinde een mijner columns in te leveren bij de Orakelredactie. Hoewel geen Heren, gedraagt dit gezelschap zich tegenover mij toch altijd correct – dat moet toch maar eens gezegd worden. Zij nodigden mij uit met hen te gaan eten in de mensa, en om hen te plezieren heb ik toegestemd. Ik doe het echter nooit meer, en de lezer zal het volledig met mij eens zijn na lezing van dit stukje.
Al bijna direct na de ingang trof ik twee groezelige figuren die mij op hinderlijke wijze de weg versperden door een stapeltje kranten in mijn looprichting te houden. ‘Heb jij belangstelling voor De Waarheid,’ vroeg een van hen. ‘Je moest je schamen!,’ viel ik uit, ‘weet je wat ze in Rusland doen met mensen die met de boeken van Solsjenitsyn venten?’
De leden van de redactie keken enigszins gegeneerd, had ik de indruk; een van hen meende zelfs mij te moeten excuseren. ‘Ja, hij is nu eenmaal vreselijk rechts,’ ving ik op.
Trots liep ik verder, en kwam bij een tafeltje, waaraan twee jongens zaten met brochures voor zich met weinig uitnodigende titels als De Bijbel heeft toch gelijk en Jezus redt. Ik bladerde er een door (typografisch een rotzooitje overigens), en een van de jongens vroeg hoopvol: ‘Weet jij ook wie Jezus is?’ ‘Gij verkondigt een dwaalleer,’ deelde ik hem minzaam mede, ‘en gij zult branden in het diepst van de hel, en op uw tong kauwen van pijn.’
Het was vrij druk, en toen we een bonnetje hadden gekocht, moesten we achter in een trage file aansluiten. Een kennelijk verliefd paartje kortte de tijd door elkaar in het openbaar schaamteloos en langdurig te omhelzen.
Eindelijk konden we onze etenswaren op een plateautje laden, en met enige moeite vonden wij een tafeltje. Er zat reeds één man, met een krant voor zich, die hij af en toe wat opzij trok om een lepel soep naar de mond te brengen, die boe nog ba zei toen wij ons nederzetten. Nee, het was de/het NRC/Handelsblad, en dat maakt het feit dubbel zo erg, want een lezer van die courant moet toch weten hoe het hoort.
Ik zette mijn soep naast het plateautje teneinde deze te gaan nuttigen, en mijn gezelschap keek mij met grote ogen aan. Inderdaad, ieder ander hield zijn soepkom en zijn bord op het plateautje tijdens het eten. Maar ook al doet iedereen het anders, een Rademakers van Woltersom weet hoe het wel hoort.
Tijdens het eten observeerde ik de andere eters. Ik zal discreet zwijgen over mijn tafelgezelschap, maar zag ook van anderen dingen die mij de haren te berge deden rijzen. Zo zag ik mensen die met volle mond zaten te praten; mensen die zaten te knoeien, en het geknoeide rustig weer op hun bord schepten (zo heb je inderdaad wel een plateau nodig!); mensen die rustig doorgingen met hun conversatie terwijl naast hen iemand zat te bidden; mensen die vliegtuigjes zaten te vouwen van stencils waarmee de tafels waren verontreinigd, en die zo door de zaal lieten fladderen; mensen die een zoutpotje leenden van een naburige tafel, maar verzuimden het terug te brengen; een kerel met een fors embonpoint, die onbeschaamd diep over zijn bord gebogen in één continue beweging de hele inhoud van dat bord naar binnen laadde. En dan heb ik het nog niet eens over de onbeschaafde kleding en de soms met geen tang aan te raken kapsels van vele bezoekers. Vlak vóórdat ik de Orakelredactie naar buiten volgde, zag ik nog iemand zijn neus snuiten in zijn servet, zonder zelfs maar het hoofd af te wenden! Bijna kotsend besloot ik hier nooit meer terug te keren. O tempora, o mores!

O ja, hoe het eten was? Nou ja, prima hoor. Maar de bezoekers...

Z.B.H. Rademakers van Woltersom jr.

♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦