(Nederlandsch Maandblad voor Philatelie, november en december 1990)
◄ Vorige pagina  Dit artikel is verdeeld over zestien webpagina’s.  Volgende pagina ►



Disclaimer

De onafhankelijkheid 4
Niet ieder van de bijna twee miljoen inwoners van het onafhankelijke Letland (afbeelding 28) was Lets. Een kwart van de bevolking sprak Russisch, Wit-Russisch, Pools, Jiddisch of Duits. Kleine minderheden waren de Esten, Litouwers en Lijflanders. Van de bevolking was 55 procent luthers, 24 procent rooms-katholiek, dertien procent oosters-orthodox en een kleine vijf procent joods.
Toch waren er nooit ernstige conflicten tussen deze bevolkingsgroepen. De minderheden hadden dan ook een grote mate van autonomie: eigen verenigingen, kerken en vooral scholen. Natuurlijk moest er na de onafhankelijkheidsoorlog wel iets worden gedaan tegen het grootgrondbezit en waren het de Duitse baronnen die het slachtoffer werden van een onteigening, en dat praktisch zonder compensatie. Het land werd herverdeeld onder de pachters, landarbeiders en kleine boeren.


■ Afbeelding 28. Het Vrijheidsmonument in Rīga op een zegel van 15-5-1939. Het monument staat er vandaag de dag nog steeds


■ Afbeelding 29. Z.A. Meierovics (1887‑1925), Letlands eerste minister van buitenlandse zaken en korte tijd premier. Zegel van 22 augustus 1929


■ Afbeelding 30. Het slot van Rīga, ambtswoning van de Letse president. Zegel van 15 mei 1939

Letland was oorspronkelijk een democratische republiek, met een tamelijk versnipperd parlement. Na de verkiezingen van 1928 bijvoorbeeld bestond het parlement (Saeima) uit één communistische mantelorganisatie, vijf sociaal-democratische partijen, vijf centrumpartijen, vier boerenpartijen, vier rechts-nationalistische partijen, drie Russische partijen, één Duitse partij, drie joodse partijen en één Poolse partij. Belangrijke politici waren Kārlis Ulmanis en Zigfrīds Meierovics (afbeelding 29) van de Boeren-Unie, Ādolfs Bļodnieks van de Partij van Kleine Boeren, Marģers Skujenieks van de Sociaal-Democratische Partij. De communistische partij was verboden, maar mocht wel een paar maal onder een andere naam aan de verkiezingen meedoen. Ze was goed voor zes à zeven procent van de stemmen.
De vorming van een regering was meestal geen eenvoudige zaak. In 1934 had Letland al vijftien regeringen achter de rug. De irritatie over deze gang van zaken was vrij algemeen: fascistische organisaties probeerden daar munt uit te slaan, maar kregen nooit een massale aanhang. Het was een van de traditionele politici die het probleem wel heel radicaal oploste: op 16 maart 1934 riep premier Ulmanis de noodtoestand uit en regeerde verder bij decreet. Toen de ambtstermijn van president Kviesis afliep, nam Ulmanis ook die functie over (afbeelding 30). Tot in 1940 bleef hij de sterke man. De vrijheid van meningsuiting en het recht op vrije vergadering werden beperkt; er was een aantal politieke gevangenen, maar vergeleken met de Sovjet-Unie, Polen en Duitsland bleef Letland een paradijs van vrijheid.

Letland was een belangrijk handelsland. De voornaamste uitvoerproducten waren hout en papier, agrarische producten (vlas en vooral boter), huiden, textiel en metaalproducten. Duitsland en Engeland waren de belangrijkste handelspartners; ook Nederland, België en de Scandinavische landen hadden veel contacten met Letland. Met de buurlanden Estland en Litouwen was praktisch geen handel (die maakten alleen vergelijkbare producten), maar wel met de beide andere buurlanden, Polen en de Sovjet-Unie. Naast de handel was ook de agrarische sector belangrijk, terwijl in de jaren dertig een kleine vijftien procent van de bevolking in de industrie werkzaam was.

Noot
  1. Hier begon het tweede deel van het artikel, in Philatelie van december 1990.





1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16